De kruisiging van Jezus roept nog steeds vragen op: als God almachtig is, dan had Hij onze zonden toch kunnen vergeven zonder dat Jezus voor ons zou sterven? Bovendien vergaf Jezus al zonden voordat Hij voor ons stierf (Marcus 2:5). Waarom moest Hij alsnog sterven? En waarom moest Hij zo onmenselijk lijden? Wilde God bloed zien? Moest Gods toorn gestild worden door de dood van Jezus? Hoe valt dit te rijmen met de God die liefde is?
Een metafoor
Kerkvader Augustinus (245-430) vergeleek het kruis van Jezus met een muizenval voor de duivel: crux muscipula diaboli. Hij gebruikte de metafoor van de muizenval om uit te leggen dat ‘de Zoon een mens is geworden als wij, om door zijn dood definitief af te rekenen met de heerser over de dood, de duivel, en zo allen te bevrijden die door hun angst voor de dood hun leven lang in slavernij verkeerden’ (Hebreeën 2:14-15, NBV21). Het leven van Jezus was een lokaas voor de duivel die zijn eigen ondergang bewerkstelligt.
Augustinus zei in zijn preek: ‘De duivel juichte toen Christus stierf. Maar door de dood van Christus werd hij overwonnen. De duivel verkneukelde zich over Jezus’ dood. Hij dacht dat hij de bevelhebber van de dood was. Wat hem vrolijk maakte, hing als aas voor hem. Het kruis van de Heer was een muizenval voor de duivel. Het aas dat hem gevangennam, was de dood van de Heer.’ Door zich op ‘het aas’ te werpen liep de duivel als een muis in de val. Jezus was een soort paard van Troje. Als het Lam van God dat de zonde van de wereld op zich nam, openbaarde Jezus zich in het dodenrijk als de Leeuw van Juda. Hier schudde Hij al onze zonden van zich af om fier en majestueus de sleutels van de dood en het dodenrijk op te eisen. Als Jezus jaren later in een visioen aan Johannes verschijnt, valt Johannes als dood aan de voeten van Jezus neer, die zijn rechterhand op hem legt en zegt: ‘Ik ben de levende! Ik was dood, maar nu leef Ik voor altijd, voor eeuwig. Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk’ (Openbaring 1:18, GNB).
Christus Victor
Dat Jezus tussen kruis en opstanding het dodenrijk heeft bezocht, wordt in de theologie de plundering van het dodenrijk of de Christus Victor theologie genoemd (Christus Overwinnaar). Het trekt het verhaal van God onnoemelijk veel breder dan de boodschap dat Jezus ons verlost van onze zonden, waardoor we in de hemel kunnen komen. Het gaat over Gods overwinning over het kwaad, over Gods doorgaande plan en het bouwen van zijn koninkrijk op aarde. De plundering van het dodenrijk is een leerstuk in de christelijke theologie, die we onder andere terugvinden in de apostolische geloofsbelijdenis en de geloofsbelijdenis van Athanasius.
Christus Victor was de dominante visie op het kruis gedurende de eerste duizend jaar van de kerk, uiteengezet door verschillende kerkvaders. Zij geloofden dat de menswording, de kruisiging en opstanding van Jezus gericht waren om ons te bevrijden uit de macht van de zonde, de dood en de oude slang. Christus Victor is nog steeds de oosters-orthodoxe benadering van het kruis als strijdperk. Het kruis is zoveel meer dan de ultieme demonstratie van zelfopofferende liefde. In de oosterse orthodoxe kerk is het kruis geen teken van smaad en schande, maar is de Gekruisigde de triomferende Verlosser. Gods triomftocht begint aan het kruis. Door het kruis gaat God de strijd met het kwaad aan en wordt de dood onderuitgehaald. Jezus wordt door het lijden, het sterven en de confrontatie met de dood Koning van deze wereld. Een groots en ongelooflijk plan, dat alleen God heeft kunnen bedenken.
De invasie van het dodenrijk
Willen we de grootheid van het kruis volledig begrijpen en ervaren, is het nodig te weten wat er in de geestelijke wereld gebeurde, direct nadat Jezus stierf. Jezus is niet in een soort zieleslaap terechtgekomen, waarna God Hem drie dagen later heeft opgewekt uit de dood. Integendeel. Jezus rustte niet in vrede, maar ging voor ons de confrontatie aan met de dood, waarna Hij satan onttroonde en hem zijn macht ontnam: ‘Omdat wij mensen van vlees en bloed zijn, is Hij ook een mens van vlees en bloed geworden, want alleen als mens kon Hij sterven en zo de duivel, die de macht over de dood had, machteloos maken. Alleen op die manier kon Hij de mensen, die hun leven lang vrees voor de dood hadden, uit de slavernij bevrijden’ (Hebreeën 2:14-15, HB). De Hebreeënschrijver zegt dat Jezus mens is geworden om te kunnen sterven. Door te sterven zou Hij de duivel, die de macht over de dood had, onttronen. Deze verzen vertellen ons meer over wat er gebeurd is tussen kruis en opstanding. God werd mens om in onze plaats te kunnen sterven. Door te sterven zou Jezus de duivel, die de macht over de dood had, op eigen terrein overwinnen. Om dit te kunnen begrijpen is het nodig, dat we weten wat de Bijbel zegt over het leven na de dood.
‘God zal mij weghalen uit het dodenrijk’
De antieke religies boden de mens weinig perspectief op een hiernamaals. Het Jodendom vormde hierop een uitzondering. Men geloofde dat elk mens na zijn sterven in het dodenrijk terecht zou komen; een tijdelijk verblijf waar alle zielen wachten op het oordeel van God. In het boek Openbaring beschrijft Johannes wanneer dit zal gebeuren, namelijk na de opstanding van de doden en het laatste oordeel (Openbaring 20:12,15). De Ezrachiet Etan verwijst in Psalm 89 naar het dodenrijk: ‘Is er iemand op aarde die de dood niet zal zien, die kan ontkomen aan het dodenrijk?’ (Psalm 89:48, GNB). In het bijbelboek Job lezen we: ‘Een wolk drijft voorbij en verdwijnt voorgoed; zo vergaat het ook de mens: hij daalt af naar het dodenrijk en komt niet terug’ (Job 7:9, GNB). En: ‘Na volop van hun leven genoten te hebben, dalen zij in alle rust af naar het dodenrijk’ (Job 21:13, GNB). ‘Open en bloot ligt het dodenrijk voor Hem, in de onderwereld is niets voor Hem verborgen’ (Job 26:6, GNB). In Psalm 49 vinden we een opmerkelijke (profetische) kijk op het dodenrijk: ‘Want geen mens kan de dood afkopen, niet voor een ander, niet voor zichzelf. Niemand kan God de prijs betalen, de prijs voor een mensenleven is te hoog, wat men ook biedt, het is niet genoeg. Een mens kan niet blijven leven, hij kan zijn graf niet ontlopen. (…) Ze worden naar het dodenrijk geleid, want de dood is hun herder, het dodenrijk wordt hun thuis, hun lichamen teren er weg. Wie eerlijk leefden, zullen zich oprichten bij het licht van de morgen.Ook mij zal God loskopen, mij weghalen uit het dodenrijk’ (Psalm 49:7-10, 15, GNB). De Psalmdichter gelooft dat God hem zal loskopen en weghalen uit het dodenrijk, waar de dood hun herder is (het voor het zeggen heeft). Dit is een profetische beschrijving van wat Jezus zou doen tussen kruis en opstanding.
Wat is gebeurd tussen kruis en opstanding
De apostel Petrus schrijft in zijn eerste brief dat Jezus naar het dodenrijk is gegaan, om aan de gestorven rechtvaardigen uit het Oude Verbond het goede nieuws bekend te maken wat Hij heeft gedaan: ‘Christus heeft, als een onschuldige voor schuldigen, geleden voor onze zonden, voor eens en voor altijd, om ons bij God terug te brengen. Hij is lichamelijk gestorven, maar is weer levend gemaakt door de Geest. Zo kon Hij naar de geesten gaan die in de onderwereld [het dodenrijk] gevangenzaten om hun bekend te maken wat Hij heeft gedaan’ (1 Petrus 3:18-19, HB). De ‘geesten’ of ‘zielen’ van deze mensen werden bewaard in het dodenrijk, door Petrus een gevangenis genoemd, zoals dit beschreven is door de profeet Jesaja: ‘Zij zullen verzameld worden als gevangenen in een kerker, zij zullen opgesloten worden in een gevangenis, maar na vele dagen zal er weer naar hen omgezien worden (Jesaja 24:22, HSV). De NBG-vertaling zegt: ‘En na vele dagen zullen zij bezocht worden.’ Dat is precies wat er is gebeurd tussen kruis en opstanding.
Wat Jezus leerde over het dodenrijk
Voor we ons hier een voorstelling van proberen te maken, kijken we eerst wat Jezus zelf ons leert over het dodenrijk. In de gelijkenis van de arme Lazarus en de rijke man, beschrijft Hij in navolging van Psalm 49 nauwkeurig de situatie van het dodenrijk (Lucas 16:19-31). Ofschoon Jezus koos voor de verhaalvorm, zal Jezus nooit zo gedetailleerd hierover gesproken hebben als zijn beschrijving niet met de werkelijkheid zou overeenstemmen. Bovendien sluit Jezus’ gelijkenis aan bij teksten uit het Oude Testament en de Joodse kennis van het dodenrijk.
Jezus schildert ons het dodenrijk als een plek die verdeeld is in twee plaatsen, gescheiden door een onoverkomelijke kloof. Zowel de rijke man als Lazarus leven na hun dood voort. Lazarus wordt na zijn sterven door Gods engelen ‘in de schoot van Abraham’ gedragen. Abrahams schoot is voor de joden synoniem voor het paradijs, waarmee zij de Hof van Eden aanduiden. Ezechiël zegt twee keer dat ‘de bomen van Eden’ in het dodenrijk zijn neergedaald (Ezechiël 31:16 en 18). God nam het paradijs weg van de aarde en plaatste het in het dodenrijk. God beloofde Abraham: ‘Jij zult in vrede met je voorouders worden verenigd en in gezegende ouderdom begraven worden’ (Genesis 15:15). Tegen Daniël zei God: ‘Ga heen tot het einde, want u zult rusten, en u zult opstaan in uw bestemming, aan het einde van de dagen’ (Daniël 12:13, HSV). In Spreuken lezen we dat ‘een rechtvaardige een schuilplaats vindt als hij sterft’ (Spreuken 14:32). Terwijl Lazarus in een paradijselijke geborgenheid bij Abraham verblijft, bevindt de rijke man zich in een voorlopig verblijf dat bestemd is voor onrechtvaardigen. Voor hem is het dodenrijk een oord van pijniging en kwelling. Terwijl de rijke man lijdt onder vele pijnen, ziet hij ‘in de verte’ Abraham met Lazarus aan zijn zijde. Lazarus en de rijke man worden gescheiden door ‘een wijde kloof’ (vers 26). De mannen blijken elkaar te herkennen (vers 23), lichamelijk te functioneren (vers 24) en herinneringen te hebben aan het aardse leven (vers 25 en 27).
De grootste exodus aller tijden
Toen Jezus zijn laatste adem uitblies was de tijd voor het grote slotoffensief aangebroken. Enkele dagen daarvoor zei Hij tegen Filippus en Andreas op het tempelplein: ‘De tijd is gekomen dat de Mensenzoon tot majesteit wordt verheven. (…) Nu wordt deze wereld geoordeeld; nu zal de heerser van deze wereld van zijn troon gestoten worden’ (Johannes 12:23, NBV21 en 31 GNB). Het uur ‘nu’ was aangebroken. Het moment van de grote confrontatie met de overste van deze wereld. Jezus wist dat Hij als grote overwinnaar tevoorschijn zal komen.
Het is misschien een vreemde gedachte, maar Jezus kon zonder onze zonden op zich te nemen helemaal niet sterven. Paulus leert: ‘Het loon van de zonde is de dood’ (Romeinen 6:23). Jezus was en is de Man zonder zonde. Jezus is door een bovennatuurlijk wonder verwekt, waardoor Hij niet met een zondige natuur is geboren. Want hoe zou Hij ons hebben kunnen redden als Hij net zo zondig was als wij? Jezus’ lichaam is ook nooit onderworpen geweest aan de gevolgen van de zondeval. Jezus was niet gedoemd te sterven. Het klinkt ongelofelijk, maar in wezen had Jezus onze zonden ‘nodig’ om te kunnen sterven. Door onze zonden op zich te nemen leverde Hij zich uit aan de overste van deze wereld. Het waren onze zonden die de duivel macht gaven over Jezus. Maar let wel, dit was het plan van God, zodat Jezus in onze plaats de confrontatie met de dood aan zou gaan. Als we in dit geval spreken over ‘de dood’ dan bedoelen we hiermee de engel van de dood, die in rangorde direct onder de boze staat (Hebreeën 2:14). Paulus zegt dat ‘door de overtreding van Adam de dood als koning is gaan heersen’ (Romeinen 5:17). Deze engel van de duisternis heeft ook een naam: in het Grieks wordt hij Apollyon genoemd, in het Hebreeuws heet hij Abaddon, wat verderver betekent (Openbaring 9:11). Hij is de ‘koning’ van het dodenrijk. Het was Gods meesterplan dat Jezus – bedekt met onze zonden – naar het dodenrijk zou afdalen om de sleutels van de dood en het dodenrijk op te eisen, en de duivel – die de macht over de dood had – machteloos te maken (Openbaring 1:18). ‘Omdat de kinderen van vlees en bloed gemaakt zijn, is het logisch dat de Verlosser ook vlees en bloed aannam, om hen door zijn dood te kunnen verlossen. Door de dood te omarmen, de dood in zichzelf op te nemen, vernietigde Hij de greep die de duivel op de dood had, en bevrijdde Hij allen die angstig door het leven gaan, doodsbenauwd voor de dood’ (Hebreeën 2:14-15).
De duivel had een grote fout gemaakt
Iedereen die het dodenrijk binnenkwam werd geconfronteerd met deze doodsengel. Zo ook Jezus. Toen Jezus het dodenrijk binnenkwam, zullen de demonen luid gekrijst hebben, zoals ze op aarde tegen Hem gekrijst hebben (Matteüs 8:29): ‘Nu hebben we Hem in onze macht. Eindelijk is het ons gelukt de Zoon van God, die de kop van de slang zou vermorzelen, op de knieën te krijgen!’ Slechts een korte tijd zal deze uitzinnigheid geduurd hebben. De duivel had namelijk een grote fout gemaakt: Voor het eerst in de geschiedenis kwam een onschuldig Mens het dodenrijk binnen. Het waren immers niet zijn zonden die Hij droeg. Het waren onze zonden die Hij droeg. Ik ben ervan overtuigd dat Jezus onze zonden geen seconde langer heeft gedragen dan nodig was. Jezus, het Licht van de wereld, was bedekt met onze zonden. Maar toen Hij onze zonden in de diepste put van het dodenrijk van zich afwierp, scheen het oogverblindende Licht van God op deze duistere, ondermaanse plaats. Het Lam van God, dat de zonden van de wereld op zich nam, openbaarde zich als de Leeuw van Juda! Hij schudde onze zonden van zich af en stond daar: fier en majestueus! Als de Zoon van God, in wie alle dingen zijn geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare. Zoals Paulus schrijft: ‘In Hem weten wij onze bevrijding verzekerd en onze zonden vergeven. Christus is het beeld van de onzichtbare God, Hij is als eerstgeborene verheven boven de hele schepping. Want God heeft door Hem alles geschapen in de hemel en op de aarde, het zichtbare en het onzichtbare, zoals tronen en heerschappijen, overheden en machten. Alles is door Hem en voor Hem geschapen. Hij bestaat vóór alles en alles bestaat dankzij Hem’ (Kolossenzen 1:14-17, GNB).
De apostel Petrus schrijft dat Jezus naar het dodenrijk is gegaan om aan hen die gestorven zijn bekend te maken wat Hij heeft gedaan: ‘Christus heeft ook geleden. Hij is eenmaal voor onze zonden gestorven, als een onschuldige voor de schuldigen. Hij heeft dat gedaan om ons bij God terug te brengen. Maar hoewel zijn lichaam gestorven is, is het door de Geest weer levend gemaakt. Zo kon Hij naar de geesten in de gevangenis gaan om hun bekend te maken wat Hij heeft gedaan’ (1 Petrus 3:18-19, HB). De ‘geest’ of ‘ziel’ van deze mensen werd bewaard in het dodenrijk – door Petrus een gevangenis genoemd – zoals dit beschreven was door de profeet Jesaja: ‘En zij zullen bijeengebracht worden, zoals men gevangenen bijeenbrengt in een kuil, en zij zullen opgesloten worden in een kerker, en na vele dagen zullen zij bezocht worden’ (Jesaja 24:22, NBG).
Toen Jezus het dodenrijk binnenging en onze zonden van zich heeft afgeschud, begon Hij te spreken. Met luide stem en met grote kracht maakte Hij het goede nieuws in het dodenrijk bekend. Zijn stem drong diep door tot in elke donkere hoek, tot in elke kerker in het rijk van de dood. Iedereen kon duidelijk horen wat Jezus zei. Hij predikte hen het wonder van het kruis. Ook voor hen heeft Hij zijn leven gegeven. Ook hun zonden heeft Hij op zich genomen, zodat ze niet langer gevangen hoeven te blijven in de macht van de dood. Hij vertelde hen dat de Vader op hen wacht en dat Hij hen als krijgsgevangenen wilde meenemen naar de hemel (Efeziërs 4:8). Wat een gebeurtenis. En wat een paniek zal dit teweeg hebben gebracht in het kamp van de vijand.
Het dochtertje van Jaïrus
De stem van Jezus had al eerder in het dodenrijk geklonken. Jaïrus was de leider van de synagoge in Kapernaüm. Hij zocht Jezus op omdat zijn enige kind op sterven lag; een meisje van twaalf jaar. Hij knielde voor Jezus neer en smeekte Hem mee naar zijn huis te gaan. Nog voordat ze hier aankomen hoort Jaïrus het nieuws dat zijn dochter is gestorven. Toch gaat Jezus het huis binnen en zegt tegen de vrouwen die hier weeklagen: ‘Houd op met klagen, want ze is niet gestorven. Ze slaapt.’ Ze vinden het ronduit bespottelijk wat Hij zegt. Als Jezus de klaagvrouwen naar buiten gestuurd heeft, pakt Hij de hand van het meisje vast en roept: ‘Talitha koem!’ Meisje, sta op!’ Wat er dan gebeurt is door dokter Lucas ontroerend mooi beschreven: ‘En haar geest keerde terug en zij stond onmiddellijk op’ (Lucas 8:54, HSV). De engel van de dood kon het meisje niet langer gevangenhouden. Hij moest haar laten gaan, waarna haar geest terugkeerde in haar lichaam.
De jongen uit Naïn
De engel van de dood kende de stem van Jezus. Op een dag bezocht Jezus met zijn discipelen het stadje Naïn. Een grote schare volgde Hem om de wonderen te zien die Hij deed. Op het moment dat ze de stad naderen wordt een jongen op een draagbaar de stad uitgedragen. Zijn dode lichaam is in doeken gewikkeld. Hij blijkt de enige zoon te zijn van een weduwe. Een grote groep loopt met haar mee. Lucas schrijft: ‘Toen de Heer haar zag, kreeg Hij medelijden met haar en zei: ‘Weeklaag niet meer’ (Lucas 7:13). ‘Jongen,’ zei Jezus, ‘Ik zeg je: sta op!’ Op dat moment drong Jezus’ stem opnieuw door tot in de diepste duisternis van het dodenrijk en kon de engel van de dood opnieuw niets anders dan de geest van de jongen laten terugkeren in zijn lichaam. Lucas benadrukt Jezus’ grootheid door Hem – voor het eerst in zijn evangelie – ‘de Heer’ te noemen. Jezus is de Heer der heren en de Koning der koningen.
‘Lazarus, kom naar buiten!’
Vlak voor zijn sterven verbleef Jezus in Bethanië, een dorpje onder de rook van Jeruzalem. Hij stond voor het graf van zijn overleden vriend Lazarus en riep met luide stem: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ (Johannes 11:43). Weer werd zijn stem gehoord in het rijk van de dood. Jezus’ stem heeft zoveel autoriteit, dat de engel van de dood Jezus voor de derde keer als zijn meerdere moest erkennen. Het lichaam van Lazarus lag al vier dagen in het graf. Zijn ziel was – net als alle andere gelovigen voor Jezus’ sterven – ‘gevangengenomen’ door de engel van de dood, de gevangenbewaarder van het dodenrijk. Het is moeilijk voor te stellen wat er gebeurde toen Jezus’ stem galmde in deze gevangenis: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ In ieder geval moest de engel van de dood – op bevel van Jezus – ook Lazarus laten gaan.
Jezus heeft de sleutels van de dood en het dodenrijk
Nu verscheen Jezus hoogstpersoonlijk in het dodenrijk als de grote Verlosser en Bevrijder. Hij eiste de sleutels van de dood en het dodenrijk op (Openbaring 1:18). De engel van de dood was machteloos. Hij kon Jezus niet tegenhouden. Jezus heeft daadwerkelijk alle macht in de hemel en op aarde. Zijn macht reikt tot in het dodenrijk. De bevrijdingsbediening die Jezus op aarde heeft uitgeoefend werd in het dodenrijk uitgevoerd. Alle rechtvaardigen uit het oude verbond werden bevrijd uit hun gevangenschap. We weten niet hoe lang deze ‘bevrijdingsactie’ van Jezus heeft geduurd. In ieder geval lang genoeg om die ene misdadiger aan het kruis op te wachten, om de belofte ‘Ik verzeker je: nog vandaag zul je met Mij in het paradijs zijn’ dezelfde dag nog waar te maken! (Lucas 23:39-43).
Hoe het mogelijk is gegaan
Hoe hebben de rechtvaardigen uit het oude verbond gereageerd op Jezus’ verschijning in het dodenrijk? De Bijbel geeft hier geen enkele informatie over. In het apocriefe ‘Evangelie van Nicodemus’ (deel twee) vinden we een interessante beschrijving over hoe dit mogelijk is gegaan. Beschreven wordt hoe plotseling een stem – als van een donder – klinkt in het dodenrijk: ‘Open de poorten van de hel, zodat de Koning vol majesteit binnen zal gaan!’ Het is koning David, die vervolgens opstaat en roept: ‘Heb ik niet, toen ik nog op aarde was, voorspeld: ‘Laten zij de HEER loven om zijn trouw, om zijn wonderen aan mensen verricht: bronzen deuren heeft Hij verbrijzeld, ijzeren grendels verbroken. Hij zond zijn woord en genas hen, ontrukte hen aan het graf’ (Psalm 107:14-16, 20).
Ook Jesaja springt op en zegt: ‘Heb ik u niet, toen ik nog op aarde was, voorspeld: “Jullie doden zullen herleven, de lijken opstaan. Ontwaak, jullie daar in het stof, en jubel! Uw dauw is een dauw die leven geeft, de aarde brengt haar schimmen weer tot leven” (Jesaja 26:19). Als de overleden rechtvaardigen koning David en Jesaja horen spreken, beginnen zij gezamenlijk te roepen: ‘Open uw poorten, nu zult u overwonnen worden, zwak en zonder kracht. Open de poorten van de hel, zodat de Koning vol majesteit zal binnengaan!’ Als de dood de gestorven rechtvaardigen hoort roepen, zegt hij alsof hij onwetend is: ‘Wie is de Koning vol majesteit?’ Koning David antwoordt: ‘De woorden herken ik, want door zijn Geest, profeteerde ik hetzelfde. En nu zeg ik u wat ik al eerder heb gesproken: ‘Hef, o poorten, uw hoofden omhoog, verhef u, aloude ingangen: de koning vol majesteit wil binnengaan. Wie is die koning vol majesteit? De HEER, machtig en heldhaftig, de HEER, heldhaftig in de strijd. Hef, o poorten, uw hoofden omhoog, verhef ze, aloude ingangen: de koning vol majesteit wil binnengaan. Wie is Hij, die koning vol majesteit? De HEER van de hemelse machten, Hij is de koning vol majesteit’ (Psalm 24:7-10). Koning David vervolgt dan: ‘En nu, jij meest verdorven en gemene engel van de dood, open je poorten, zodat de Koning vol majesteit binnen zal gaan!’ En terwijl David zo spreekt verschijnt Jezus en dringt zijn Licht door in de eeuwige duisternis. Jezus breekt de banden van de dood, die door niemand konden worden losgemaakt. Hij opent de deuren van de kerkers van de rechtvaardigen, die door hun overtredingen in de schaduw van de dood gevangen zaten. Als de engel van de dood het Licht van de Zoon in zijn territorium ontwaart, wordt hij door doodsangst bevangen. Niet in staat iets uit te richten. Als Mozes leidt Jezus de rechtvaardigen uit het oude verbond uit hun gevangenschap. Als Jozua leidt Hij hen naar het Beloofde Land.
De weg naar de hemel is open
In de Middeleeuwen hebben oosters orthodoxe kerken Jezus op oude iconen afgebeeld als degene die de deuren van het dodenrijk openbreekt en de rechtvaardigen aan de hand meeneemt naar de hemel. In het ‘Evangelie van Nicodemus’ strekt Jezus zijn hand uit naar Adam. Hij neemt hem bij de hand. Zij laten samen het dodenrijk achter zich, gevolgd door alle gestorven rechtvaardigen die in Hem geloven. Hoeveel tienduizendtallen zielen hebben gereageerd op het goede nieuws dat Jezus hen bracht: Noach, Abraham, Isaak, Jakob, Debora, Tamar, Rebekka, Simeon, Hanna en vele anderen. Het zal de grootste exodus aller tijden zijn geweest. ‘Daarom heet het: opgevaren naar den hoge voerde Hij krijgsgevangenen mee’ (Efeziërs 4:8, NBG). De engel van de dood kan Jezus en de zijnen niet tegenhouden: ‘Het was niet mogelijk dat de dood Hem vast zou houden’ (Handelingen 2:24, GNB). Een grote stoet volgt Jezus in zijn voetspoor. Hij is ook voor hun zonden gestorven. De weg naar de hemel is open. Hiervoor is Jezus geboren. Hiervoor is Jezus gestorven. Jezus had nooit de duivel op eigen terrein kunnen verslaan, als Hij niet mens van vlees en bloed was geworden.
Grote Verzoendag wees naar Goede Vrijdag
In de Hebreeënbrief lezen we dat Jezus zowel het Lam van God is dat stierf voor onze zonden, alsook onze eeuwige Hogepriester die met een gouden schaal – gevuld met zijn eigen bloed – de hemel is binnengegaan: ‘Christus kwam als hogepriester van het nieuwe verbond dat wij nu hebben. Hij is de grotere en meer volmaakte tent in de hemel binnengegaan, die niet door mensen is gemaakt en niet tot deze wereld behoort. Eens en voor altijd ging Hij met bloed het Allerheiligste binnen en sprenkelde het op de plaats waar de zonden worden vergeven. Maar dat was niet het bloed van bokken en kalveren; nee, het was zijn eigen bloed. En daarmee heeft Hij ons voor eeuwig van de zonde bevrijd’ (Hebreeën 9:11-12, HB). Dit bijbelgedeelte herinnert ons aan de aardse hogepriester die jaarlijks op Jom Kipoer – Grote Verzoendag; de heiligste dag van het jaar – de opdracht kreeg om een deel van het bloed van het offerdier op de verzoeningsplaat richting het oosten te sprenkelen. Het bloed zou zo de zonden van het volk bedekken (kipoer betekent ‘bedekking). Daarna moest hij zeven keer met zijn vinger het bloed op de grond vóór de verzoeningsplaat sprenkelen. Zonder dat de hogepriester dit wist maakte hij in de tempel jaarlijks het gebaar van een kruis (Leviticus 16:14). De zevenvoudige besprenkeling op Grote Verzoendag was een profetische vingerwijzing naar Goede Vrijdag; de dag dat Jezus’ bloed zevenmaal de aarde zou doordrenken. Op Goede Vrijdag deed Jezus – onze eeuwige Hogepriester – het in omgekeerde volgorde: zijn bloed doordrenkte eerst zevenmaal de aarde, waarna Hij in de hemel voor zijn Vader verscheen om op het altaar dat voor Gods troon staat zijn eigen bloed te sprenkelen, waardoor wij voor eeuwig van de zonde zijn bevrijd (Openbaring 8:2-3).
Eens en voor altijd
De Hebreeënschrijver heeft het prachtig verwoord: ‘Christus is het heiligdom binnengegaan om in onze plaats voor God te verschijnen. Hij deed dat niet in het heiligdom dat door mensen was gemaakt, want dat was slechts een afbeelding van het werkelijke heiligdom in de hemel. Hij heeft zich ook niet telkens weer geofferd, zoals de hogepriester, die elk jaar weer het Allerheiligste moest binnengaan om dierlijk bloed te offeren. Als dat nodig was geweest, had Hij vanaf het begin van de wereld telkens weer moeten lijden en sterven. Maar nu, tegen het einde van de eeuwen, is Hij eens en voor altijd gekomen om voor ons te sterven en de zonde weg te doen. Zo zeker als alle mensen eenmaal sterven en daarna beoordeeld worden, zo zeker zal Christus – nu Hij eenmaal gestorven is om de zonden van vele mensen weg te nemen – nogmaals verschijnen, nu niet om de zonde weg te nemen, maar om ieder te redden die verlangend naar Hem uitziet’ (Hebreeën 9:24-28, HB).
Dubbel en dwars
Ik heb geprobeerd me voor te stellen hoe de hemel gereageerd zou hebben op het moment dat de Zoon van God de hemel binnenkwam met een grote schare mensenkinderen achter zich. Hoe hebben de heilige engelen gereageerd op Jezus’ wederkomst in de hemel? We weten dat zij – toen God de aarde schiep – in groot gejuich zijn uitgebroken (Job 38:7). Hoe heeft God de Vader naar Jezus zijn Zoon gekeken toen Hij de hemel binnentrad? In de laatste 18 uur heeft de almachtige God – uit liefde voor ons – ervoor gekozen om zijn almacht neer te leggen en niet in te grijpen. Nu staat Hij oog in oog met zijn Zoon, met in zijn kielzog de eerste oogst van zielen die door Hem is binnengehaald. In gedachten zie ik een glimlach op het gezicht van de Vader verschijnen en vervolgens bij de Zoon die misschien dit heeft gezegd: ‘Vader, in de eerste plaats heb Ik het voor U gedaan!’ God de Vader heeft zo naar deze dag uitgekeken, de dag dat zijn verloren kinderen thuisgebracht zouden worden door de Zoon. Het is de prijs die Jezus heeft betaald dubbel en dwars waard geweest. Het kan niet anders dan dat er een oorverdovend gejuich in de hemel is losgebarsten toen deze ontmoeting plaatsvond.
Uit: De Muizenval